Wanneer een eenmanszaak failliet verklaard wordt, zullen de overblijvende schulden kwijtgescholden worden en moeten ze niet langer betaald worden. Hierdoor krijgt de gefailleerde de kans om opnieuw te beginnen met een schone lei. Maar is dit wel eerlijk tegenover de schuldeisers? Wat zijn de mogelijkheden voor schuldeisers als ze zich hiertegen willen verzetten? Geldt de kwijtschelding bovendien voor alle schulden, of gelden er ook uitzonderingen?
Welke schulden komen in aanmerking?
De schulden uit de faillissementsboedel worden na het faillissement kwijtgescholden[1]. Sommige schulden van de faillissementsboedel zijn echter niet vatbaar voor kwijtschelding. Dit omvat de onderhoudsschulden, vergoedingen voor lichamelijke schade en strafrechtelijke boetes. Ondanks het faillissement zal de gefailleerde deze schulden moeten betalen. Ook boedelschulden kunnen niet kwijtgescholden worden. Dit zijn schulden, die na het faillissement door de curator zijn aangegaan in het kader van het faillissement. Deze schulden moeten met voorrang worden betaald. Indien er onvoldoende activa zijn, kunnen ze niet op de gefailleerde verhaald worden. Ten slotte geldt de kwijtschelding ook niet voor schulden die ontstaan zijn na de faillietverklaring wegens een oorzaak daterend van na de faillietverklaring.
Gevolg voor partners en kosteloze persoonlijke zekerheidsstellers
De echtgenoot of de wettelijk samenwonende partner van de gefailleerde kan eveneens in aanmerking komen voor de kwijtschelding, op voorwaarde dat ze op het ogenblik van het faillissement minstens zes maanden wettelijk samenwonen[2]. Dit geldt enkel voor beroepsschulden en niet voor privéschulden van de gefailleerde. Bovendien moeten de schulden ook zijn ontstaan tijdens het huwelijk of de wettelijke samenwoning. Tevens moeten ze deel uitmaken van de boedel om kwijtgescholden te kunnen worden.
Ook een kosteloze persoonlijke zekerheidssteller kan kwijtschelding verkrijgen[3]. Dit is iemand die zich kosteloos aanbiedt als bijkomende schuldenaar indien de hoofdschuldenaar (de gefailleerde) niet kan betalen. Vanaf de inleiding van de faillissementsprocedure kan hij een verzoekschrift neerleggen bij de ondernemingsrechtbank. Dit kan gedaan worden om de volledige of gedeeltelijke bevrijding te verkrijgen. Deze zal verleend worden indien de verbintenis niet in verhouding staat met het inkomen en vermogen van de borgsteller.
Beperkingen aan de kwijtschelding?
In principe worden de restschulden kwijtgescholden indien het faillissement gesloten wordt. Belanghebbenden (bijvoorbeeld schuldeisers), maar ook de curator en het openbaar ministerie, kunnen echter de weigering hiervan vorderen[4]. Dit kan ingeval de gefailleerde opzettelijk onjuiste informatie aan de curator of rechter-commissaris verstrekte. Ook kan dit als de gefailleerde een kennelijk grove fout beging die bijgedragen heeft aan het faillissement. Denk bijvoorbeeld aan het kennelijk wanbeheer van de onderneming. Of aan kennelijk onverantwoorde schulden die werden aangegaan.
De weigering moet drie jaar na het recht op opname in het passief gevraagd worden, tenzij de faillissementsprocedure eerder wordt afgesloten. Na sluiting hebben belanghebbenden nog drie maanden om derdenverzet aan te tekenen tegen de kwijtschelding. Indien de weigering gegrond wordt verklaard, kan de kwijtschelding geheel of gedeeltelijk geweigerd worden.
Besluit
De kwijtschelding van restschulden na faillissement biedt de gefailleerde een nieuwe kans om economisch opnieuw te beginnen, maar kent duidelijke grenzen. Niet alle schulden komen in aanmerking, zoals onderhoudsverplichtingen, boedelschulden of strafrechtelijke boetes. Ook schuldeisers behouden onder voorwaarden het recht zich te verzetten tegen de kwijtschelding. Zo probeert de wet een evenwicht te bewaren tussen de belangen van de schuldenaar die herstart en die van schuldeisers die recht hebben op bescherming.
[1] Artikel XX.173 WER
[2] Artikel XX.174 WER
[3] Artikel XX.175-176 WER
[4] Artikel XX.173, §3 WER
Zele, 27 oktober 2025